107

Ik heb gedroomd, o moeder

dat gij op sterven laagt.

en voor het af te sluiten

mij lang in ‘d ogen zaagt.

Gij spraakt van eerlijk blijven,

van recht door ‘t leven gaan;

hebt toen nog eens geglimlacht,

en alles was gedaan.

‘k Wou om vergeving smeken,

waarvoor, ik wist het niet,

en bij u neerknielen:

mijn knieën bogen niet.

Toen wist ik dat ‘k u nimmer

nog iets vergelden kon.

Uw stem deed mij ontwaken

in ‘t klare licht der zon.

Daar blonken grote tranen

van heil en droefenis.

En ‘k voelde diep in ’t harte

wat een moeder is.

W. Elsschot